Alfred Slager
‘Als pensioenfondsen zich niet onderscheiden, worden het nutsbedrijven’
‘Wat is het beste model om de deelnemer te laten zien dat zijn stem ertoe doet en dat hij gehoord wordt? Daarover moeten we nadenken’, zegt Alfred Slager, hoogleraar Institutionele investeringen aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Eerder was hij hoogleraar Pensioenfondsmanagement aan TIAS. Ook is hij niet-uitvoerend bestuurder van ABP en zit hij in de beleggingscommissie van Pensioenfonds Rail &Openbaar Vervoer.
Wat ziet u de komende jaren gebeuren?
‘We zitten nu midden in de pensioenhervorming. Regelingen worden aangepast, systemen worden veranderd. De pensioensector zit de laatste vijf of zelfs tien jaar heel diep in de materie. Ondertussen is de deelnemer niet stil blijven zitten. Die is ook veranderd. Daarom moeten we als pensioensector niet denken dat we klaar zijn als in 2028 alle fondsen zijn overgegaan naar een nieuwe regeling. Integendeel. We moeten de organisatie zodanig veranderen dat de deelnemer centraal staat en bij het pensioenfonds betrokken is.’
Waarom is de deelnemer veranderd?
‘Dat komt deels door maatschappelijke ontwikkelingen. De instituten hebben krasjes gekregen, er is minder vertrouwen in de politiek en in organisaties. Daar heeft de pensioensector ook last van. Daardoor stellen deelnemers steeds meer kritische vragen. Wie zijn jullie? Wat regelen jullie voor mij? Een andere oorzaak voor de veranderde houding van de deelnemer zit ingebakken in de pensioenhervorming. De deelnemer krijgt steeds hogere verwachtingen als het gaat om meebepalen en meepraten. Als een fonds duurzaamheidskeuzes maakt, moeten ze die met het Verantwoordingsorgaan bespreken. Aan deelnemers wordt gevraagd wat hun risicopreferenties zijn. Als je dat lijntje doortrekt, denkt de deelnemer in 2028 niet: nu is het klaar. Hij verwacht meer. En minstens zo belangrijk is dat het beleggingsrisico bij de deelnemer ligt. Dan denkt de deelnemer: dan mag ik daar ook over meepraten. Dat is een logische consequentie.’
Hoe moeten pensioenfondsen hiermee omgaan?
‘Het ligt voor de hand dat we daarover gaan nadenken. We moeten dit vraagstuk met elkaar oppakken. Als we dat niet doen, staat de deelnemer aan de kant en is hij teleurgesteld. Dat willen we niet. We willen juist het tegenovergestelde. Daarom moeten we snel na de transitie aan de slag met het vraagstuk governance. De bestuurs- en organisatiemodellen die we nu hebben, zijn heel sterk ingericht rond de bestuurder en het toezicht. De deelnemer komt ergens achteraan. Stel dat je dat omdraait en de deelnemer centraal zet. Hoe ziet de governance er dan uit?’
Wordt het Verantwoordingsorgaan dan leidend en het bestuur volgend?
‘Het zal waarschijnlijk een andere naam krijgen, maar het is te vroeg daar iets over te zeggen. Het vertrekpunt verandert wel. De deelnemer wordt medebepaler. Het bestuur zal zich waarschijnlijk bezighouden met het neerzetten van een raamwerk en het bewaken van de collectieve voordelen. Binnen dat raamwerk kun je ruimte geven aan deelnemers om belangrijke keuzes te maken. We hebben dat nog niet uitgedacht met elkaar. Ik weet niet waar we uitkomen. Maar het zou mij wat waard zijn als we snel na de transitie dit soort doorontwikkelingen kunnen maken. Wat is het beste model om de deelnemer te laten zien dat zijn stem ertoe doet en dat hij gehoord wordt? Nu zijn fondsen daar niet mee bezig en dat is begrijpelijk. Ze hebben gigantisch veel werk aan de transitie. Maar hierover nadenken zie ik als een logisch vervolg op waar we nu mee bezig zijn. Stel de deelnemer centraal en neem dat serieus. Het huidige governancemodel laat dat eigenlijk niet toe. Als we dit goed kunnen oplossen, zijn we spekkoper.’
Zijn er in de toekomst net zoveel pensioenfondsen als nu?
‘Er komt zoveel meer bij kijken door de wet- en regelgeving. Ik denk dat een fonds met een vermogen onder de 5 miljard euro zijn stinkende best moet doen om over vijf jaar nog overeind te staan. Misschien krijgen fondsen met een vermogen onder de 10 miljard euro het over tien jaar zelfs lastig. Er is een minimale schaalgrootte. Dan ben je groot genoeg om goed te functioneren. Je kunt natuurlijk nog groter worden, maar dat scheelt in kosten maar tienden van procenten. Ik vind dat je beter kunt redeneren vanuit een minimale schaalgrootte dan dat je een pad kiest waarbij er maar vier of vijf fondsen over blijven. Het zou mooi zijn als dat er 50 of 60 zijn. Het is zonde als de diversiteit verdwijnt. In de sector zijn veel innovaties tot stand gekomen doordat fondsen van elkaar leren. Diversiteit zorgt ervoor dat ze zich doorontwikkelen. Daarnaast is het belangrijk dat fondsen zich onderscheiden in de economie en de maatschappij.’
Hoe kunnen pensioenfondsen zich onderscheiden?
‘Dat wordt de komende jaren een groot vraagstuk. Nu zijn we erg gericht op een goed financieel rendement. Pensioenfondsen hebben daar duurzaamheid aan toegevoegd. Maar belangrijk is wat pensioenfondsen de komende jaren echt gaan bijdragen aan de grote investeringsvraagstukken in eigen land. Daar wordt nu krampachtig over gedaan. Men is bang dat het ten koste gaat van het rendement. Ik denk dat dat ontzettend meevalt. Je kunt het laatste rapport van Draghi lezen als een oproep om met meer kapitaal te komen. Maar er staat ook dat er voor lange termijnbeleggers als pensioenfondsen ontzettend veel mogelijkheden zijn om in eigen land of de Europese Unie te investeren en een goed rendement te halen. Ik verwacht dat deelnemers straks zeggen: het kan toch niet zo zijn dat de bulk van ons geld naar New York gebracht wordt, terwijl hier niet genoeg geld is om bijvoorbeeld onderzoek te doen of te zorgen voor betaalbare woningen. Daar moeten we het over hebben. Het zal de betrokkenheid van de deelnemer vergroten. Het kan een win-winsituatie opleveren. Een pensioenfonds kan zijn eigen sterkte benadrukken. Als pensioenfondsen zich niet onderscheiden, worden het nutsbedrijven. Net zoals bij gas, water en licht. Dan onderscheid je je alleen met lagere kosten en kun je net zo goed opgaan in andere fondsen.’
Verwacht u dat deelnemers in de toekomst zelf hun pensioenfonds kunnen kiezen?
‘We willen dat iedereen de mogelijkheid krijgt een fatsoenlijk pensioen op te bouwen. Mensen die in een bedrijf of bedrijfstak werken waar geen pensioenregeling is, hebben die mogelijkheid niet. En zzp’ers ook niet. Hoe regel je dat zij dat wel kunnen? Dat is de eerste vraag die je moet beantwoorden. Daarna volgt pas de discussie of er een keuzemogelijkheid moet zijn. Ik denk dat vrijwillige deelname een eerste stap kan zijn. Dat is vrij eenvoudig te realiseren. Nu biedt de wet te weinig experimenteerruimte, maar je kunt de wet natuurlijk aanpassen op basis van maatschappelijke ontwikkelingen. De pensioenhervorming lost een groot aantal problemen op, maar niet alles. De witte vlek is er nog.’
Als de bestuur- en organisatiemodellen en de governance veranderen, welke competenties hebben bestuurders dan nodig?
‘De pensioenhervorming is een spannende en ingrijpende operatie. Bestuurders moeten met zoveel dingen rekening houden. Ze worden eigenlijk in een keurslijf gedwongen. Daar word je risicoavers van. Dat baart me wel zorgen, want dat is misschien niet de juiste competentie voor de toekomst. Straks gaat het ook om ondernemingszin. Ik denk dat pensioenfondsbestuurders steeds minder kunnen zeggen: ik voer gewoon uit. Ze moeten stelling nemen in publieke debatten, bijvoorbeeld over investeren in eigen land en in innovaties. Ze moeten waarde toevoegen voor hun deelnemers. Het kan best zijn dat ze keuzes moeten maken die spannender zijn dan ze gewend waren. Ook zullen ze meer op de zeepkist moeten staan en enthousiast op de trom slaan over de waarde van het pensioenfonds voor zowel de deelnemers als de economie en de maatschappij. Een aantal bestuurders doet dat, maar daarvan mogen er best meer zijn. Daar doen we onszelf een plezier mee, want pensioenfondsen zijn het koesteren en promoten wel waard.’

‘Duurzame energie zal steeds vaker de goedkoopste optie zijn’
Alfred Slager