‘Geef pensioenfondsen ruimte om optimale keuzes te maken’

Hoe kijken de onderzoeksgroepen van de Pensioenfederatie naar Wetsontwerp toekomst pensioenen?

De consultatie voor het Wetsontwerp toekomst pensioenen zit erop. Bij de Pensioenfederatie bogen zes onderzoeksgroepen zich over het wetsontwerp. Wat zijn hun bevindingen?

‘Wij kunnen goed beoordelen wat wel en niet werkbaar is’

Josje Wijckmans, programmadirecteur pensioenakkoord bij Blue Sky Group, is voorzitter van de onderzoeksgroep Uitvoerbaarheid ‘Uitvoeringsaspecten komen vaak op het laatst aan bod. Je wilt iets goed doen en daarna vraag je je af: kan ik dat uitvoeren? Er wordt weleens gezegd dat de belangen van de deelnemer en de uitvoerder niet hetzelfde zijn. Zwart-wit: de deelnemer wil het goed en de uitvoerder wil het simpel. Wij zoeken naar de balans. We proberen scherp te krijgen: wat staat er precies en wat betekent het voor de uitvoering? Als de uitvoering eenvoudiger kan, gaan de kosten omlaag en wordt de foutkans kleiner. Afspraken die je eenvoudig kunt uitvoeren zijn in het belang van de deelnemer. Dáár proberen we als onderzoeksgroep in onze reactie op te sturen.’ ‘We hebben vier kernpunten benoemd. Allereerst: maak het voor fondsen die dat willen mogelijk om volledig in te varen. Dan kun je echt over naar een eenvoudigere pensioenadministratie. Het tweede punt betreft het onverdeeld vermogen. Hoe ga je om met wijzigingen die nu nog tot fondsresultaten leiden, maar die je straks niet meer in het fondsvermogen kunt verwerken? Denk aan een nagekomen wijziging in het arbeidsongeschiktheidspercentage van een deelnemer. Dan draagt het fonds het risico van premievrije voortzetting. Om deze risico’s binnen het fonds te kunnen delen, kan de solidariteitsreserve wellicht helpen. Het derde punt gaat over de transitieperiode. Zorg dat er voldoende tijd is voor de implementatie. Ondanks de mijlpalen en waarborgen bestaat het risico dat zaken uitlopen wel degelijk. Dan moet er straks te veel gebeuren in te korte tijd. Ons vierde punt is dat pensioenfondsen die willen invaren de kans moeten krijgen om de oude administratieve systemen af te sluiten. Deelnemers hebben het recht om hun pensioenhistorie in te zien. Dat is een gerechtvaardigde wens, maar doe het op zo’n manier dat fondsen niet gedwongen worden hun oude systemen tot in lengte van dagen overeind te houden. Het afsluiten van administratieve systemen levert een grote bijdrage aan het beperken van de uitvoeringskosten.’ ‘In onze reactie nemen we voorstellen op. Soms een oproep om een bepaalde denklijn te volgen, soms een praktische invulling. Onze onderzoekgroep bestaat uit een grote groep uitvoeringsorganisaties, dus we kunnen goed beoordelen wat wel en niet werkbaar is. We zien voor onszelf wel een rol in de verdere uitwerking. Want oplossingen die voor de ene uitvoerder complex zijn, zijn voor de ander juist goed uitvoerbaar. En andersom. Daarom roepen we op om niet te veel details vast te leggen. Geef uitvoerders de ruimte om te doen wat in hun situatie en voor hun klanten de beste oplossing is.’

Foto: Pop Up Portraits

‘Geef ons de ruimte om maatwerk te leveren’

John Landman, directeur van PFZW, is voorzitter van de onderzoeksgroep Communicatie ‘We verwelkomen het wetsvoorstel en zijn het eens over de richting. Het uitgangspunt is dat in communicatie het belang van de deelnemer altijd en overal centraal staat en dat deelnemers meer geactiveerd worden. We zijn verheugd met de nadruk op gedragsbeïnvloeding in plaats van zenden. Handelingsperspectief bieden. Deelnemers begeleiden bij hun keuze. Dat vindt de onderzoeksgroep een goede ontwikkeling en daar willen we als pensioenfondsen graag invulling aan blijven geven. Wel zijn we verrast over de invulling. Er wordt nog te veel gekozen voor een gedetailleerde invulling van communicatiemiddelen en (feitelijke) informatieverstrekking. Dit lijkt niet consistent met de beweging van zenden naar gedragsbeïnvloeding. Als pensioenfondsen willen we juist graag, samen met de minister, de kloof verkleinen tussen wat mensen willen weten en wat pensioenfondsen moeten communiceren.’ ‘De leden van de onderzoeksgroep zijn communicatieprofessionals die veel ervaring hebben met deelnemerscommunicatie vanuit verschillende soorten pensioenfondsen en uitvoeringsorganisaties. Als communicatieprofessionals weten zij vanuit hun praktijkervaring dat het belangrijk is om maatwerk te leveren. Om rekening te houden met de behoeften van de doelgroep. One size fits all werkt niet. De gedetailleerde invulling die het wetsvoorstel geeft lijkt op gespannen voet te staan met de open norm waaraan wij graag invulling willen geven.’ ‘Het wetsvoorstel ademt een mooie richting uit. Idealiter regelt het wetsvoorstel niet alles. Dus: stel fondsbesturen in staat om zelf de interactie met hun deelnemers vorm te geven. Geef ons de ruimte om maatwerk te leveren. Bijvoorbeeld door meer vormen van digitale communicatie mogelijk te maken. Het doel dat we willen bereiken moet centraal staan, niet het middel. Laat overheid en toezichthouder het vertrouwen hebben dat we dat goed oppakken als sector. Dat vertrouwen moeten en willen we ook waarmaken. Als sector moeten we scherp blijven, best practices delen en onze verantwoordelijkheid nemen. Straks verschuiven de risico’s naar de deelnemers, dus uitleggen hoe het zit wordt nog belangrijker. In gesprekken met de toezichthouder zullen we laten zien op welke manieren we bezig zijn om de deelnemers te begeleiden bij hun keuzes, hoe we hen informeren, hoe de interactie eruitziet. En we zullen natuurlijk ook aangeven wat we hebben geleerd en hoe we het nog beter gaan doen. In zo’n werkvorm geloof ik veel meer dan in het afvinken van een lijstje. Ik hoop dat we die ruimte krijgen.’

‘De voorstellen sluiten meer aan bij de huidige maatschappij’

Hedda Renooij, algemeen directeur Unilever-pensioenfonds, is voorzitter van de onderzoeksgroep Nabestaandenpensioen. ‘Voordat ik in september 2019 bij het Unilever-pensioenfonds kwam, was ik secretaris Pensioenbeleid bij VNO-NCW MKB-Nederland. Vanuit die functie was ik in de Stichting van de Arbeid voorzitter van de commissie die het kabinet adviseerde over het nabestaandenpensioen. Dus voor mij is wat in het wetsvoorstel staat niet nieuw. In de consultatiewetgeving staan de hoofdlijnen; de voorstellen voor het nabestaandenpensioen zijn nog niet helemaal uitgewerkt. Als onderzoeksgroep gaan wij hier met het ministerie, de sociale partners en de toezichthouders een vervolg aan geven. We doen concrete voorstellen, die positief zijn ontvangen door het ministerie. De leden van de onderzoeksgroep zijn heel actief in het bedenken van oplossingen. Zij kennen de praktijk goed.’ ‘We vinden de uniforme partnerdefinitie een verbetering. Daarnaast is het belangrijk dat pensioenuitvoerders een uniforme partnertoets kunnen opstellen, zodat deelnemers in een verklaring aangeven dat ze elkaars partner zijn. Ook denken we dat de regels omtrent uit dienst treden beter kunnen. Om te voorkomen dat mensen in between jobs het risico lopen dat ze geen dekking hebben. Hierom gaan we voorstellen dat deelnemers de dekking voor nabestaandenpensioen langer kunnen voortzetten als ze zelfstandig worden. Het is belangrijk dat het nabestaandenpensioen goed aansluit bij wat er gebeurt op de arbeidsmarkt. De transitie is uiteraard heel belangrijk. Je krijgt straks een andersoortige regeling. Je moet voorkomen dat mensen tussen wal en schip raken en geen dekking hebben. Maar ook dat mensen te veel dekking krijgen, omdat ze in het oude stelsel al dekking hadden en in het nieuwe stelsel opnieuw volledige dekking krijgen.’ ‘Er worden heel goede stappen gezet om ervoor te zorgen dat deelnemers straks beter weten waar ze aan toe zijn. Het nabestaandenpensioen wordt losgekoppeld van de diensttijd en bedraagt maximaal 50% van het salaris. Minder kan ook. Enerzijds probeer je het uniformer te maken, anderzijds blijft pensioen een arbeidsvoorwaarde en maken sociale partners de keuzes die passen bij hun populatie. Als onderzoeksgroep zijn we positief over de ontwikkelingen in het nabestaandenpensioen. De voorstellen sluiten meer aan bij de huidige maatschappij. Nu zijn er geregeld vervelende situaties. Mensen die dachten dat er een goed nabestaandenpensioen was en er te laat achter komen dat dat niet zo is. Toch moeten we niet de illusie hebben dat er in alle omstandigheden een perfect passende oplossing is. De mogelijkheden in de tweede pijler zijn beperkt en de eerste pijler is wat betreft nabestaandenpensioen behoorlijk uitgekleed. We zullen niet kunnen voorkomen dat er straks toch “een huilende weduwe” aan de poort staat.’

‘Pensioenfondsen hebben al een wettelijke plicht om evenwichtig te handelen’

Theo Langejan, bestuursadviseur van de Pensioenfederatie en voorzitter van de commissie Nieuw Pensioencontract van de Pensioenfederatie, is voorzitter van de onderzoeksgroep Financiën. Als voorzitter van de onderzoeksgroep volgde hij Jan Tamerus op, die in 2020 met pensioen ging. ‘Als onderzoeksgroep kijken we vooral of we in technische zin handen en voeten kunnen geven aan wat het wetsvoorstel beoogt. Waar lopen we tegenaan? Welke vragen zijn nog niet beantwoord? Welke grenzen stelt de wet? De onderzoeksgroep is breed samengesteld en we maken gebruik van de deskundigheid van meerdere partijen. Het is bijna altijd buitengewoon technische actuariële materie.’ ‘Straks worden de huidige contracten omgezet naar nieuwe contracten. Invaren is de standaardkeuze, maar het is ook de meest complexe keuze. De manier waarop je bestaande rechten omzet in nieuwe rechten moet evenwichtig zijn voor alle deelnemers. De minister stelt allerlei eisen aan de manier waarop je dat doet. Als je daarvan afwijkt moet je dat motiveren. Wij zeggen: die eisen zijn te gedetailleerd. Laat het over aan de pensioenfondsbesturen. Zij hebben al een wettelijke plicht om evenwichtig te handelen, ze staan al onder toezicht van De Nederlandsche Bank en als een deelnemer zich slecht behandeld voelt, kan hij nog steeds naar de rechter. Dus laat ruimte aan de fondsbesturen om zelf een optimum te kiezen. Erken dat pensioenfondsbesturen een eigen verantwoordelijkheid hebben. Dat is ons eerste punt. Het tweede punt ligt in het verlengde daarvan. De precieze maatstaven die de minister voorschrijft, bijvoorbeeld de netto profijtberekening, sluiten absoluut niet aan bij belevingswereld van de deelnemer. Dat herkent niemand, dus vergeet het. Ook dat is een simpel advies.’ ‘Het derde element is: hoe gaan we tussen vandaag en 2026 om met het Financieel Toetsingskader (Ftk) en de rekenrente. De minister wil dat op zo’n manier doen dat we in deze periode geen dingen gaan doen waarvan we later zeggen dat ze niet nodig geweest zijn. En omgekeerd dat we niet de dingen laten waarvan we in het nieuwe contract zeggen: hadden we dat maar wel gedaan. Op dat abstracte niveau is iedereen het ermee eens. Op concreet niveau, wel of niet verlagen, wordt het een stuk ingewikkelder. Het transitie-Ftk gaat uit van een richtdekkingsgraad van 95% in 2026. Daar valt nog veel over te rekenen. Eigenlijk is de conclusie voor ons: dit is nog niet af. Dat zegt de minister zelf ook. Het idee is dat dit in april of mei duidelijker is. Dat is in grote lijnen onze reactie.’

‘Laten we oog houden voor de heterogeniteit van de sector’

David van As, directeur van het bestuursbureau van bpfBOUW, is voorzitter van de onderzoeksgroep Governance. ‘De minister heeft een goede voorzet gegeven. Het wetsvoorstel besteedt veel aandacht aan de inhoud van het pensioenstelsel en de pensioencontracten. De governance – het besluitvormingsproces daarnaar toe – heeft nog te weinig aandacht gekregen. Het gaat erom dat we de governance zodanig regelen dat we tot invaren kunnen komen en in een nieuw collectief en solidair vormgegeven fonds verder gaan met premie-overeenkomsten. Hoe komen we in de besluitvorming tot één samenhangend geheel, dat is voor mij het belangrijkste vraagstuk in de governance. We hebben veel geld bij elkaar gespaard en dat willen we niet achterlaten en iets nieuws starten. Het is belangrijk om het pensioenvermogen bij elkaar te houden, juist omdat het zo’n intergenerationeel pensioenstelsel is. Ik ben een groot voorstander van de collectiviteits- en solidariteitsgedachte.’ ‘Onze onderzoeksgroep heeft vooral gekeken naar de heldere verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Daar zitten aansprakelijkheden aan vast. In the end of the day zijn pensioenfondsen altijd aansprakelijk voor wat ze doen. Bij sociale partners kun je dan niet terecht. We hebben af en toe zorgen of de bevoegdheden die het fonds raken wel expliciet en exclusief aan het bestuur worden en blijven toebedeeld. Een fondsbestuur mag niet in een patstelling komen, waardoor evenwichtige besluitvorming lastig of zelfs onmogelijk wordt. De pensioensector heeft een heel volwassen ingerichte governance, met deskundige besturen en organen eromheen, zoals raden van toezicht, verantwoordings- of belanghebbendenorganen. Pensioenfondsen moeten erop vertrouwd worden dat hun checks and balances goed functioneren. Daarin is veel geïnvesteerd de afgelopen jaren.’ ‘De pensioensector is enorm heterogeen. Een beroepspensioenfonds voor artsen is anders dan een bedrijfstakpensioenfonds voor bouwvakkers. De wijze van belangenafweging kun je niet allemaal precies voorschrijven in wetgeving of lagere regelgeving. Aan de verscheidenheid in de sector kun je het best recht doen met de transitiehandleiding, die de sociale partners in de Stichting van de Arbeid en de koepelorganisaties van pensioenfondsen en verzekeraars samen gaan maken. De transitiehandleiding kan helpen bij vormgeven van het transitieproces en het behalen van de mijlpalenplanning. De implementatietijd mag niet het kind van de rekening zijn. Voor ons is het essentieel dat pensioenfondsen van het begin af aan intensief betrokken zijn bij het keuzeproces van de sociale partners. We moeten voorkomen dat de inhoudelijke discussie pas plaatsvindt als de opdracht aanvaard moet worden. Oog hebben voor de heterogeniteit van de sector betekent voor ons overigens ook dat de lagere wetgeving fondsen de ruimte moet bieden om zelfstandig de beslissingen te nemen die voor hun deelnemers het best zijn. Wij zien het risico dat in de lagere regelgeving de principle based-wetgeving alsnog helemaal ingevuld gaat worden. Dat is niet wenselijk en bovendien onnodig. Besturen van fondsen pakken de handschoen naar een nieuw stelsel graag zelf op.’

‘Grote zorg dat lagere regelgeving voor beperkingen zorgt’

Peter Gortzak, hoofd Beleid APG, is voorzitter van de onderzoeksgroep Juridisch. ‘In relatief korte tijd is een ingewikkeld onderwerp in een integrale wettekst gegoten. Dat men erin geslaagd is iets te maken van zo’n complex dossier, is een prestatie. Maar ik ben niet met alle onderdelen even gelukkig. In onze onderzoeksgroep tref je alle stromingen aan waaruit de Pensioenfederatie is opgebouwd. Ondernemingspensioenfondsen, grote en kleine bedrijfstakpensioenfondsen en beroepspensioenfondsen. Vanuit hun achtergrond zijn zij het niet altijd in alle opzichten met elkaar eens, maar het is goed gelukt om als onderzoeksgroep met een eensluidend advies te komen. Zonder dat het kleurloze compromissen geworden zijn. We hebben een breed spectrum aan onderwerpen beoordeeld, zoals de verhouding tussen de verschillende contracten, de verplichtstelling en de manier waarop er wel of geen buffers moeten worden opgebouwd.’ ‘Wij vinden dat het mogelijk moet worden dat er een solidariteitsreserve wordt toegevoegd aan de WVP. Dat is logisch. Je kunt niet ijveren voor zoveel mogelijk solidariteitselementen in het ene contract en tegelijkertijd in het andere contract de solidariteitselementen beperken. Soms gaan de teksten in de Memorie van Toelichting ook een bepaalde richting op, alsof er voorkeur bestaat voor het WVP-pluscontract. Zo wekt het ministerie in zijn teksten bijvoorbeeld de schijn dat het beter zou zijn als er wèl een leenrestrictie komt. Maar dan komt het nieuwe pensioencontract niet goed van de grond. Voor een goed pensioenresultaat moeten jongeren immers meer dan 100% risico nemen – en dat kan als er collectief belegd wordt. Dus het gaat vooral om de toonzetting. Verder hebben we duidelijke voorkeuren uitgesproken voor de route die we willen bewandelen om tot de nieuwe contracten te komen, bijvoorbeeld over de berekeningsmethode en de eisen waaraan een implementatieplan moet voldoen.’ ‘Bij de onderzoeksgroep is grote zorg dat de aangekondigde lagere regelgeving voor veel beperkingen kan zorgen. De kans bestaat dat pensioenfondsbesturen en sociale partners zich aan zoveel voorschriften moeten houden, dat ze nog maar weinig ruimte hebben om zelf beslissingen te nemen. De Pensioenfederatie heeft geteld dat er op 20 plekken in het wetsvoorstel lagere regelgeving wordt aangekondigd. Met 20 verschillende Algemene Maatregelen van Bestuur kun je veel beperkingen opleggen aan pensioenfondsbesturen. Dat is wel een vrees. Ook vinden we het belangrijk dat de verplichtstelling overeind blijft. Tot op heden was het Europese Hof van Justitie bereid om af te wijken van de norm van vrije mededinging. Daarom is het belangrijk dat er, nu de doorsneesystematiek verdwijnt, nog voldoende solidaire elementen in het stelsel blijven om de verplichtstelling te kunnen schragen.